Astrid Joosten vertelt over de dood van haar geliefde Willem Ennes
Champagne, dat was verdacht. Bij een lunch. Op de eerste dag van de vakantie, in Frankrijk, onder een witte parasol in een magnifiek restaurant met een Michelinster. Vijf gangen, ook nog.
Toch niet wéér een huwelijksaanzoek?
Astrid Joosten lacht. ‘Dat dacht ik echt. Ik kon het nauwelijks geloven, want twee jaar daarvoor had Willem mij al eens gevraagd, tijdens een verjaardagsdiner, in aanwezigheid van al onze vrienden. Ik zei vol overtuiging ja. Maar hij zette niet door, er kwam nooit een datum! Uiteindelijk bleek dat hij er nog niet aan toe was. Enerzijds had ik daar begrip voor, we woonden samen, we waren gelukkig, maar anderzijds, diep vanbinnen, was ik toch wel bozig en teleurgesteld. Tijdens die lunch was ik me aan het wapenen. Gaat-ie nou weer emoties bij me overhoop halen?’
Het wás een huwelijksaanzoek. Opnieuw.
‘Weet je wat hij zei? ‘Als je ja zegt, trouwen we overmorgen. Hier, in Frankrijk.’ Ik was overdonderd. Maar moet je dan niet in ondertrouw? Was al geregeld. Hij had mijn handtekening vervalst. Ik hing daar bij het stadhuis, in zo’n kastje, dan konden mensen nog bezwaar maken. En hoe zit het dan met getuigen? Die wil ik zelf uitkiezen! ‘Wie dan?’, vroeg hij. Nou, mijn zusje en mijn beste vriendin. ‘Die zijn het ook.’ En mijn trouwjurk? Heb jij die dan gekocht? Dat vind ik helemaal niet leuk! Nee, nee, zei Willem, een vriendin had kleding gepikt uit mijn kast voor de maat, de jurk heeft ze bij een couturier laten maken, die lag in een verzegelde kledingzak in het huis van vrienden. Alles, alles had hij geregeld.
‘Ik reageerde niet bepaald romantisch. Dat deed ik niet om hem te pesten of om wraak te nemen, maar ik kwam van ver. Bovendien ben ik graag in control. Ik wil dat de dingen gaan, zoals ik wil dat ze gaan. En over ‘de mooiste dag van mijn leven’ had ik dus niets te vertellen! Niet over wat ik zou dragen, niet over wie er zouden komen, niet over de locatie. De ober serveerde allerlei mooie kleine gerechten, maar ik heb er geen hap van gegeten.
‘Vertrouw me nou maar’, zei Willem toen. ‘Ik wil dit nu echt. Voor duizend procent. Ik ben over mijn eigen schaduw heengestapt, doe jij dat nou ook.’ Ik dacht: nu heb je me. Toen heb ik tegen alles ja gezegd. Ik liet het los. Het was mijn allergrootste overgave.’
Muzikant, componist en producer
Willem Ennes, in de jaren zeventig toetsenist van symfonischerockgroep Solution, later bandleider van cabaretier en zangeres Karin Bloemen, was een man die het leven naar de lichtkant wilde draaien.
‘We waren elkaars grote liefde. Er zijn mensen die mij vragen: hoe kun je dat nou weten? Dan denk ik: tja, dan heb jij hem niet. Willem en ik waren in alles verbonden. Hij heeft mij bijvoorbeeld liefde voor wijn bijgebracht en enthousiasmeerde me om vinoloog te worden. We waren ook elkaars critici. Soms vond hij een tv-interview van mij slecht. Dan kon ik hem wel achter het behang plakken, maar ik dacht ook: verdomme, hij heeft gelijk. Als hij een liedje had gecomponeerd, moest ik in de studio komen luisteren. Als ik het dan niet goed vond, baalde hij als een stekker, dan had ik er natuurlijk geen verstand van, maar hij ging het wél veranderen. We maakten elkaar beter.
‘Met Willem kon je altijd een goed gesprek voeren. Daar stond hij om bekend, in onze vriendenkring. Hij was een enorme prater en ongebreideld nieuwsgierig, dus hij wilde altijd een laag dieper, en dieper, en nog dieper. Maar hij was ook een Groninger, met een zwijgzame, binnenvetterige kant. Bij een grote ervaring vraag je dan: hoe was het? Dan bleef het vaak in eerste instantie stil. Nadat dokters hem de diagnose hadden gegeven, kon ik hem soms niet bereiken. Ik interpreteerde dat als afhaken. Dan ging ik op hem inpraten: je mag niet opgeven, je moet vechten. Pas de volgende dag zei hij dan: ‘Ik geef niet op, Astrid. Ik ben gewoon zó moe.’’
Het begon onopvallend,
met een dagje buikpijn en diarree. Misschien iets verkeerds gegeten.
‘Heb jij het ook?, vroeg hij. Ik had niets.’
Een week later: weer zo’n dag. En weer zo’n dag. Het was druk, druk, druk en ze waren aan het verhuizen, dat moest het zijn. Vlak voor de vakantie: toch maar naar de huisarts. Die vond niks. Darmonderzoek?
‘Doe maar, zei ik tegen Willem. Daar was ik wel zenuwachtig over. Stel je toch voor dat hij… Willem was zelf ook nerveus, maar dat sprak hij niet uit. Ik moest wel mee naar het gesprek voor de uitslag. De dokter zwaaide de deur open: ‘Nou, meneer Ennes, goed nieuws, uw darmen zijn helemaal schoon!’ Ik was enorm opgelucht. Het was in ieder geval niet het erge.’
Maar wat was het dan? Een maagzweer?
‘Hij liet een echo maken. Daar was een klein, wit vlekje te zien. Vermoedelijk niks, maar voor uitsluitsel moesten we naar een maag-darm-leverarts. ‘Doe dat nou ook maar’, zei ik tegen Willem. Het moest tussen de bedrijven door, we waren druk bezig met de verhuizing. Nog even een laatste check, dan konden we eindelijk op vakantie. In het Erasmus-ziekenhuis werden we een kamer binnengeleid waar drie artsen achter een tafel zaten. ‘Neemt u maar even plaats’, zeiden ze. Dit is fout, dacht ik meteen. Er kwamen drie zinnen. Ik zal ze nooit vergeten.
‘Het is niet zo best, meneer Ennes. We hebben een grote tumor gevonden in de alvleesklier, en die is ook al uitgezaaid. We kunnen niets meer voor u doen.’
‘Meteen boem, zwart. Naast mij zag ik Willem wit wegtrekken. Hij werd emotioneel, er kwamen tranen, er kwam een doos tissues. Ik zat ook helemaal te shaken, maar ik wilde de controle behouden. Ik moest opletten, vragen stellen, want Willem kon het op dat moment niet. Weet u het zeker, van die uitzaaiingen? Waar dan? Is er werkelijk niets meer te doen? Hoe lang heeft hij nog? Hoezo, dat kunt u niet zeggen? Er zijn toch wel gemiddelden? Nou, de verwachte levensduur kon variëren van een week tot een jaar, dus daar waagden ze zich niet aan. Na een poosje vertrokken de dokters weer. Wij bleven achter in die kamer, verslagen en verdrietig. Ik weet niet meer precies hoe we thuis zijn gekomen.’
Een spirituele of religieuze
uitweg was er niet. Religie is volgens Joosten niet meer dan een ‘zoethoudertje’. Er is alleen het hiernamaals, achter de eindigheid ligt niets.
‘Een diepe aanvaarding of acceptatie had ik niet. Maar ik stelde mezelf ook niet de vraag: waarom Willem? Want daarachter ligt dan onvermijdelijk de vraag: waarom Willem níét? De weken die volgden waren verschrikkelijk. Het was zo’n moeilijk proces… Vlak daarvoor was Willem nog een man van 64 die zich gezond voelde, met soms een beetje buikpijn. Eerst was hij opstandig en boos, maar dat heeft hij snel kunnen keren. Zo knap. Willem werd heel wijs en rustig. Dat was de acceptatie. Op een dag werkten zijn darmen niet meer. Van Jonnie en Thérèse Boer van restaurant De Librije, goede vrienden van ons, kreeg hij een doos met reageerbuisjes, in ijs gekoeld. Daarin zaten alle smaken van de gerechten, die kon hij nog één keer drinken en proeven. Met tranen in zijn ogen zat Jonnie aan het bed.
‘Er waren mooie, intense, diepe momenten. We hadden een uitgebreide vriendenkring waar we veel mee deden: etentje hier, bootje varen daar, grote diners thuis, samen op vakantie, noem maar op. Het leven vieren – zo wilde hij het ook rond zijn sterven. Hij genoot van de laatste gesprekken. Een vriendenstel dat vaak ruzie maakte en zat te kloten, veegde hij de mantel uit. ‘Ik ga dood, jullie hebben mekaar nog, jullie gaan mij nu beloven dat je wat van de liefde máákt.’ Onze band verdiepte zich ook. Wij zeiden tegen elkaar, de een tegen de ander en de ander tegen de een: jij bent het beste wat mij ooit is overkomen. Dat zinnetje staat nu op zijn graf. Dat is toch het hoogst haalbare in de liefde?’
Willem koos voor actieve euthanasie.
Hij wilde zelf het moment bepalen, en niet versterven met een overdosis morfine als laatste zet. Zes weken na de diagnose in het Erasmus-ziekenhuis, op zondag 6 september 2012 was het zover.
‘Het is klaar, zei hij. Ik wil het om 8 uur, en ik zou het fijn vinden als die en die vrienden nog afscheid komen nemen. Hij nam weer de regie, net als bij ons huwelijk en alles in zijn leven. Euthanasie is erg zwaar. Daar is moed voor nodig, ook voor de achterblijvers. Je gaat de avond ervoor naar bed en je weet: dit is de laatste nacht.’ Ze schiet vol. ‘Dit is het moeilijkste om over te praten. Ik dacht: alles wat wij nog aan gevoelens en emoties willen uiten, dat mag niet op de laatste dag. Ik wil sterk zijn. Ik ga niet huilen, ik ga jou steunen. Morgen is voor jou.
‘Ik zat bij hem op bed. In elkaars nabijheid was hij al aan de verwijdering begonnen. Willem had zich al een beetje losgemaakt, anders kon hij niet weg. Dat voelde heel eenzaam. Hij was heel mager en verzwakt. Na de injectie… Je ziet snel verandering. De kleur trekt uit de huid weg. Het lichaam is ineens een wassen pop. De dood zet je hele wereld op z’n kop, maar de overgang is eigenlijk heel klein. En ja, als een geliefde in je armen sterft, ben je daarna nergens meer bang voor. Ik heb het allerergste meegemaakt, wat kan mij nog gebeuren?
‘Ik ben niet langer bang om dood te gaan. Willem heeft mij voorgedaan hoe je dat doet. De kunst van het sterven is toch: acceptatie, de rust vinden om er vrede mee te hebben. De uitvaart was in de Melkweg in Amsterdam. Het was een van de weinige zalen waar de kist op het podium mocht staan. Er waren driehonderd mensen, met sprekers en optredens. Dat was mooi. Ik heb een dubbel graf gekocht op Zorgvlied. Met vrienden hebben we Willem de volgende dag naar zijn laatste plekje gebracht, in een salonbootje, de kist aan boord, varend door de grachten. Op de terugweg zijn we uitgestapt bij een restaurant. Het was een begrafenis zoals we hebben geleefd: eten, drinken, vrienden, vieren.
‘Een dag na zijn dood werd er bij mij thuis aangebeld. Ik kreeg bloemen. Dat was niet zo vreemd, tot ik het kaartje zag. Voor altijd in mijn hart. Willem. Had hij vlak voor zijn dood nog geregeld: een grote bos rode rozen voor mij, op de eerste dag van het grote verdriet. Omdat hij het zo verschrikkelijk vond dat hij me achter moest laten. Hoeveel attenter en liefdevoller kun je zijn?’
Rouwen was voor haar
een vorm van overleven. ‘Ik voelde me gehalveerd. Vrij letterlijk. Ik moest weer één eende worden. Heel diep durfde ik niet te rouwen, omdat ik bang was in een ravijn te storten. Hoe kom ik daar nog uit? Dus hield ik de controle. Tot ik later in een soort detoxresort in Thailand was. Een masseuse vroeg of ik een whiplash of een auto-ongeluk had gehad. Nou, nee.
‘What happened then, five months ago?’
Ik was stomverbaasd. Het was precies vijf maanden geleden. ‘Uh, nou, mijn man is overleden.’
‘Dan begrijp ik het. Er stroomt helemaal geen energie door je heen.’
Even later vroeg ze: ‘Wat zou je man gewild hebben dat je zou doen?’
‘Geen idee.’
‘Jawel, dat heb je wel.’
Ik kreeg meteen een dijkdoorbraak van een huilbui.
Ze zei: ‘Hij zou gewild hebben dat je verder leeft en geluk vindt, denk je ook niet? Dus doe dat dan ook.’
‘Zij heeft dat rouwproces losgemaakt. Want toen ben ik wel de diepte ingegaan. Net als voor de bruiloft moest ik opnieuw de regie en de controle laten gaan – om gelukkig te worden. Na de dood van Willem ben ik meer in balans gekomen. Minder rationeel, meer emotioneel. Daar ben ik blij om. Het verlies is niet helemaal voor niets geweest. Ik ben een betere versie van mezelf geworden.’
bron: Volkskrant.nl
Dit interview met Astrid Joosten is een voorpublicatie uit het magazine Drempel, dat 28 september verschijnt. Het is een eenmalige uitgave van het Landelijk Expertisecentrum Sterven, een ideële stichting die ernaar streeft het bewustzijn over sterven en het wegnemen van angst voor de dood te vergroten. Het tijdschrift wordt verspreid via onder andere ziekenhuizen en is te bestellen op landelijkexpertisecentrumsterven.nl.